BLADEREN - zaterdag 21 oktober 2017

Het is weer zo ver, de herfst is glorierijk ingetreden met de mooiste tinten rood, geel en bruin in de hemel en op aarde.
 
Ook in mijn tuintje: de wilde wingerd is van kardinaalsrood satijn, de sierlijke beuk houdt het bij vijftig tinten geel en de stoere eik, waarmee hij al jaren in onmin ligt en een eeuwige strijd voert om ruimte en licht, die eik weet nog nergens van. Eiken doen gewoon hun ding, dat is duidelijk, ze groeien tergend traag, produceren het ene jaar geen halve eikel, bedelven het volgende jaar alles in hun buurt onder een niet ophoudend bombardement van bruine knikkers waaruit een jaar later in het grasperk, in de kippenren en rond de houtmijt talloze nakomelingen tevoorschijn komen. De kippen hebben het al lang opgegeven om er wat aan te doen.
 
Het grasperk ligt elke ochtend onder een dikker tapijt, het is mooi, het is poëtisch, zie ze vallen, de zieke zomerbladen, er ritselend doorwaden maakt het kind in je los. Maar! Wanneer de wind zijn kuren heeft, pakt hij de boel op en verspreid die met brede zwaaien tot in het verste hoekje van ons territorium, bijvoorbeeld ook voor onze deur. Dan klaagt mijn vrouw: de bladeren blijven aan onze zolen plakken, ze dringen ons huis binnen, ze veroveren de hal, ze sluipen de woonkamer in, nergens zijn ze voor beschaamd. Er volgt dan ook een jaarlijkse oorlogsverklaring: herfst of niet, bruin, geel of rood, weg met die boel, het probleem moet bij de basis aangepakt worden, daar waar het ontstaat, en dat is dus het poëtisch toegedekte grasperk.
 
Ik trek mijn plunje aan en word een bladeraar: een nieuw woord dat de hele lading dekt.
 
Deze bladeraar is een blazer-adept. Wind is de generaal van de bladeren, wind is mijn wapen. Ik blaas de lammelingen van hier naar ginder, ontsnappen is onmogelijk, tot ze op een hoopje liggen, gereed voor mijn brede armen. Met grote grepen deponeer ik ze in mijn kruiwagen en voer ze naar hun rustplaats achter in de tuin, waar ze achter draad vreedzaam en vooral stil terug verenigd worden met hun voorouders. In de buurt van de voordeur ga ik over op een andere tactiek: de blazer wordt een zuiger, de vijand wordt opgezogen en vermalen, ja kijk, oorlog is oorlog. Denk niet dat de overwinning gemakkelijk is, de machine is loodzwaar, geregeld lost de opvangzak en vliegen de bladeren tot in mijn neusgaten, het lawaai is zelfs voor een hardhorige amper uit te staan.
Maar dan, uren later, zijn we bladvrij en heb ik een tevreden glimlachende echtgenote.
 
Tot de volgende ochtend. De beuk is weer aan zet geweest, de wilde wingerd heeft een handje geholpen, en de eik kijkt nog altijd toe en wacht op zijn beurt. Straks, als alle andere bomen al kaal staan en de bladeren hoog opgehoopt achteraan rusten, en ik tevreden achteruit leun met zicht op een groen grasperk, begint de eik zijn blaadjes te lossen. Eerst een paar, niet de moeite, en dan ineens, op een koude ochtend, grinnikend, de hele vracht. Hij wacht tot het binnen warm is en buiten guur, de ellendeling, en lacht in zijn vuist elke keer een eikel doel treft op het hoofd van de bladeraar.


Terug naar de vorige pagina >